Ontinyent – Les “mamas” Belgues
Een reactie plaatsen9 april 2016 door spanje3639
Op 14 april aanstaande gaat in Ontinyent (Valencia) de eerste Spaanse documentaire van Sven Tuytens in première. Het is het verhaal van een groep van 21 jonge Joodse vrijwilligsters uit Antwerpen en Brussel die in de lente van 1937 naar Spanje reisden om er in een militair hospitaal te werken.
Op 1 juni gaat de documentaire in Brussel in première in het Cegesoma, het Belgisch instituut dat onderzoek doet naar conflicten en oorlogen in de 20ste eeuw en hun repercussies op de Belgische samenleving. In de Vlaams-Nederlandse versie doet Saskia Dekkers van Nieuwsuur de commentaarstem van Trudel de Vries.
Les “mamas” Belgues
Sven Tuytens

In Ontinyent werd er een ultramodern militair hospitaal opgericht. Het was een initiatief van het Internationaal Solidariteitsfonds om meer zichtbaarheid te geven aan de omvangrijke solidariteitscampagne die de Socialistische Internationale en de Internationale Vakbondsfederatie met het republikeinse Spanje op touw zette.
Een week later, kregen de Belgische vrouwen versterking van een groep van zeven gediplomeerde verpleegsters en een verpleger uit Nederland.[1] De meesten van hen waren ook Joods en communist.
De Rotterdamse Trudel de Vries was een van hen. Zij werd in 1935 lid van de Communistische Partij van Nederland (CPN). In hetzelfde jaar begon ze aan een verpleegsteropleiding in het Joods Ziekenhuis in Rotterdam. Ze was er 22 toen ze met veel moeite de medische commissie ervan kon overtuigen om haar als vrijwilligster te aanvaarden.
“De commissie Hulp aan Spanje wou mij eerst niet aannemen omdat ik nog in opleiding was, maar mijn diploma apotheker-assistente gaf de doorslag.”[2]
De Nederlanders vertrokken op 22 april 1937 vanuit ’s Gravenhage. In Parijs vervoegden ze een Tsjechoslovaaks medisch team met twaalf leden en een Amerikaanse ambulance groep bestaande uit veertien personen.[3]
Dankzij hen leerde de Joodse Trudel de Vries een taal bij:
“Van de Amerikaanse artsen en verpleegsters heb ik Jiddisch leren spreken, want die Amerikaanse groep bestond voornamelijk uit geëmigreerde Poolse Joden, die al gezien hadden wat het fascisme teweeg kon brengen.”
Trudel de Vries kwam aan in een hospitaal dat nog niet op volle kracht draaide:
“Het was een hospitaal met honderden bedden, in een verlaten klooster, dat nog niet ingericht was. En daar kwamen we midden in de nacht aan en er waren drie Spaanse verpleegsters die ons opwachtten. Er waren nog geen patiënten. En die gilden maar ‘ay qué simpáticas’ (…), maar wij verstonden helemaal geen Spaans, dus ik zei maar ‘si, si, Partido Comunista’. Ik dacht, dat ze sympathiseren bedoelden of zoiets. En die volgende ochtend, nadat we uitgeslapen waren, bleek dus, dat het hospitaal als verplegend en medisch personeel een aantal artsen had uit Italië, een aantal chirurgen en ongeveer dertig Joods-Poolse vrouwen uit Antwerpen en Brussel, die een EHBO-cursus hadden gevolgd, en wij. We werden ondergebracht in een schitterend zusterhuis en die doctoren woonden in een bisschoppelijk paleis, we begrepen er helemaal niets van, met een eigen zwembad en zo. En er kwamen wat Spaanse meisjes uit het dorp; er was een omroeper, die was net de tamtam rondgegaan en die had wat mensen opgeroepen. Toen kwamen die eerste transporten. Dat was heel moeilijk, want – moet je denken – enkele gediplomeerde verpleegsters, die de taal niet machtig waren, op honderden bedden. En die Poolse meisjes die wel handig waren en die Spaanse meisjes. Ik werd gezet op de keel- neus- en oorverwondingen met een arts die Spaans sprak, een arts uit het dorp, die ik absoluut niet verstond. Hij sprak namelijk Frans, maar als je geen Spaans sprak, kon je het Frans niet verstaan. Ik weet alleen dat hij het over Voltaire had, maar wat hij over de patiënten zei, wist ik helemaal niet.”
Trudel de Vries was naar Spanje gekomen om hard te werken. Het ‘schitterend zusterhuis’ waar ze naar verwees was El Pinatar, een mooi buitenverblijf van een begoede familie, dat vandaag aan de rand van Ontinyent ligt. Het gebouw werd gevorderd en diende als rustoord voor de verpleegsters. Vanuit El Pinatar werden er voor de vrijwilligsters uitstapjes naar het strand of naar de heuvels rond Ontinyent georganiseerd. In Trudel’s ogen was dit ongehoord.
“Kijk, je gaat naar Spanje toe om het Spaanse volk te helpen en niet om een fijn leventje te hebben. Er was mogelijkheid voor ons, in het begin hoor, om op je vrije dagen met een busje de buurt te gaan verkennen. Nou niemand van ons haalde het in zijn hoofd om dat te doen, terwijl de benzine natuurlijk in een oorlogstijd het kostbaarste is.”
[1] Ans (Antje) Blauw, Jenny Schaddelee, Nora (Noortje) Diamant, Diny Heroma, Jopie Bovenkerk, Maatje Huizinga, Trudel de Vries en Harry d’Ancona (volgens Hans Dankaart, Jaap-Jan Flinterman, Frans Groot, Rik Vuurmans.
[2] Hans Dankaart, Jaap-Jan Flinterman, Frans Groot, Rik Vuurmans, De oorlog begon in Spanje, Nederlanders in de Spaanse Burgeroorlog 1936-1939. Van Gennep, Amsterdam, 1985. (ook voor het verdere verhaal over de Nederlanders)